Artikel.nl




Editorial Approved Badge

De Ring van Steen: Hoofdstuk 3 (Deel 1)

Zoals alles een begin en een einde heeft, zo ook stopte het Koninklijk geslacht Steen met te bestaan. Je vermoedt het wellicht, dit einde is ook het begin van een nieuw en episch avontuur.

Geschreven door Rudi Lejaeghere
Gepubliceerd op: 5 sep 2021
7
46
12
Afbeelding door Siora Photography via Unsplash
De zon stond in het zenit. Kemir Ocain was wat hout aan het hakken. Hij wou een reserve aanleggen voor de komende winter. De stammen waren dik, maar reeds op lengte gezaagd. Nu bleef er enkel nog het klieven, wat een even zware opdracht was. Het gaf niet dat het warm was. Kemir Ocain voelde zich goed in deze omstandigheden. Even zweten, wat hard werk en dan voelde hij zich pas echt leven.

Kemir woonde in een berghut samen met zijn moeder op een kleine bergrug in de nabijheid van Kamardam, een stadje op vijftig mijl van de hoofdstad Zolden. Ze hadden een twintigtal schapen, drie zeugen met biggen en ook nog een zwijnenbeer, een heel gevaarlijk beest met scherpe tanden. Daarnaast graasden er nog een paar koeien die voor verse melk zorgden en hun twee paarden, de ruin Witte Wolk en de merrie Bella. Uiteindelijk was er ook nog Donk, een bastaardhond die veel slimmer was dan tien rashonden te samen.

Het werk van Kemir bestond erin om te zorgen voor al deze dieren. Zorgen dat de schapen op tijd eten kregen en wanneer er een aantal slachtrijp waren om dit ook voor zijn noemer te nemen. De koeien moest hij twee maal per dag melken en de zeugen en de beer moesten op tijd gevoederd worden. Er restte hem weinig vrije tijd, maar als hij die dan had, dan bleven er hem nog wat herstelwerkjes aan de stallen of aan de omheining van de dieren. Soms was er ook wat werk aan het dak van hun hut dat bedekt was met stro en klei. ’s Avonds viel hij meestal als een blok in slaap na een harde dag werken.

Zijn moeder, Theresa Ocain was al een oudere vrouw, maar probeerde nog altijd een deel van het werk te doen. Het volledig huishouden was haar werk en meestal was het ook zij die hun melk, boter, kaas en wol op de markt ging verkopen. Ze waren niet rijk maar ze konden toch leven van de opbrengst van deze goederen.

Kemir had blond haar en een lange neus en een hoekige kin die hem een heel apart karakter gaven. Iemand om niet mee te dollen. Gezien zijn grote gestalte en zijn spierbundels, het product van veel handwerk, liepen er niet al te veel mensen rond, die hem zouden durven uitdagen.

‘Het eten is klaar, Kemir…en vergeet je voeten niet af te vegen vooraleer je binnen komt, ik heb juist schoongemaakt.’ Theresa was niettegenstaande haar ouderdom, nog kwiek op de been. Voor een vrouw was ze groot, hoewel ze enigszins wegens haar gevorderde leeftijd met een wat opgestoken rug liep. Haar vlasblonde haar was nu witgrijs, maar viel tot op haar schouders.

Kemir lachte naar haar. ‘Wat schaft de pot vandaag, moeder?’

‘Je gaat ook nooit veranderen hé, smulpaap.’ Kraaienpootjes tekenden haar glimlach bij in haar gezicht. ‘Een varkensstoofpot, en er is genoeg voor twee dagen, dus je kan je buikje rond eten.’

Kemir kreeg het water in de mond van de geur die met de dampen uit de kom naar zijn neus dreven.
‘Lekker zeg!’

‘Ja, je hebt in alle geval de maag van je vader.’ Theresa beet op haar lip. Telkens ze over de vader van Kemir sprak, hield ze zich in of verdween de lach van haar gezicht.

‘Was vader ook een smulpaap, moeder?’ Kemir had zijn vader nooit gekend. Die was naar verluidt gestorven aan de griep toen Kemir nog een peuter was. Hij had geen enkele herinnering of het waren deze die zijn moeder aan hem had verteld.

‘Je kon je vader plezieren met de gewoonste gerechten, niettegenstaande hij door zijn beroep, af en toe van de fijnste spijzen mocht eten in de beste herbergen. Hij zei dikwijls dat hij zou moorden voor mijn stoofpotjes. Hij bedoelde dit nu wel niet letterlijk, maar het deed mij altijd plezier te weten dat hij mijn eten waardeerde.’

Kemir wist dat zijn vader weinig thuis was geweest. Hij was koopman-reiziger en moest daarvoor regelmatig op reis. Jammer, dacht Kemir, hij zou hem graag gemogen hebben.
Plots hoorde hij Donk aanslaan. Een geblaf dat weinig goeds betekende. Ondertussen was het donker geworden en het was altijd mogelijk dat er een eenzame wolf in de omgeving zwierf die het vee wou aanvallen. Kemir pakte zijn boog en rende naar buiten.

Hij keek in alle richtingen en merkte wel degelijk iets verontrustend op. Zowel de schapen als de koeien liepen onrustig door elkaar, wat inderdaad een wild dier kon betekenen. Met een pijl op de pees liep Kemir de omheining rond. Niets te zien. Misschien had Donk het dier met zijn geblaf verjaagd. Na een tijd ging Kemir weer binnen om zijn geschrokken moeder te verzekeren dat het gevaar waarschijnlijk geweken was. Voor alle zekerheid had hij Donk laten rondlopen, die zou wel waarschuwen als er onraad was.

‘Mijn God, wat was ik geschrokken,’ zei Theresa met een zucht. ‘Ik heb vroeger toen je klein was, een aanval van een wolf meegemaakt en dat koste me vier van mijn beste lammeren, vooraleer ik hem kon wegjagen met een van die lammetjes in zijn bek. Je mag die beesten niet onderschatten, Kemir. Ik hoop dat ze niet meer terugkomen.’

‘Wat zeg je, moeder,’ reageerde Kemir, ‘heb jij een wolf weggejaagd?’

‘In mijn jonge jaren was ik van niet veel bang, maar nu met ouder worden, is dat wel veranderd. Ik zou het nu niet meer aandurven om enkel met een stok zo’n roofdier het hoofd te bieden. Maar ja, als je jong bent, dan doe je eerst iets en denk je pas achteraf daarover na. Het kan soms goed zijn, maar een andere keer kan het je leven kosten. Ik had waarschijnlijk een goede geest die over mij waakte.’

‘Die goede geest zal vader geweest zijn, is het niet?’ vroeg Kemir.

‘Misschien wel,’ antwoordde Theresa, ‘je vader zou hem met zijn zwaard…,’ ze slikte de rest van haar woorden in.

‘Had vader een zwaard?’ Kemir was verrast. Zijn moeder had nooit over een zwaard gesproken in verband met zijn vader. ‘God, ik weet bijna niets van hem.’

Theresa lachte minzaam. ‘Ja, je vader was een duizendpoot. Hij had het zwaard van zijn vader gekregen. Het was een erfstuk, die overging van vader op zoon. En hij kon het ook hanteren. Er waren weliswaar veel betere zwaardvechters dan hem, maar een wolf zou geen partij geweest zijn voor hem en zijn kling.’

‘Heb je het zwaard nog?’

‘Neen, ik heb…het is verkocht, ik had het geld nodig, sorry Kemir.’ Theresa keek mijmerend in het licht van de olielamp.

Kemir zag dat zijn moeder in gedachten was verzonken en drong niet meer aan.
Na het eten bleven ze nog wat zitten om te praten over de voorbije dag en het werk dat ze hadden gedaan. Daarna zei Kemir, gapend van vermoeidheid: ‘Ik ga slapen. Slaap wel, moeder.’

‘Slaap wel, Kemir.’

Kemir dacht nog even aan zijn blaffende hond en het vermeende roofdier. Hij vertrouwde op zijn huisdier dat het hem zou waarschuwen als de wolf of een verdwaalde wilde kat, of welk roofdier het ook mocht geweest zijn, terug zou komen.

© Rudi J.P. Lejaeghere

Links naar vorige delen:
7
Geschreven door Rudi Lejaeghere
Gepubliceerd op: 5 sep 2021
7
46
12

Comments

  • 11 sep
  • 0
gelezen
  • 11 sep
0
  • 7 sep
  • 0
super
  • 7 sep
0
  • 7 sep
  • 1
Weer een mooi geschreven deel!
1
  • 7 sep
  • 0
Dank je wel, Mrs Wood, voor de leuke reactie.
  • 7 sep
0
  • 6 sep
  • 1
Spannend en mooi geschreven!
1
  • 7 sep
  • 0
Bedankt voor de waardering, Joyce.
  • 7 sep
0
  • 6 sep
  • 1
Weer helemaal bij !
1
  • 6 sep
  • 0
Bedankt, Heidi.
  • 6 sep
0
Laad meer

Recente en relevant artikelen