Artikel.nl




De Ring van Steen: Hoofdstuk 4 (Deel 1)

Zoals alles een begin en een einde heeft, zo ook stopte het Koninklijk geslacht Steen met te bestaan. Je vermoedt het wellicht, dit einde is ook het begin van een nieuw en episch avontuur.

Geschreven door Rudi Lejaeghere
Gepubliceerd op: 7 sep 2021
0
22
0
Afbeelding door Siora Photography via Unsplash
Karel Steen was voor geen kleintje vervaard. Zeker als het om de troonsopvolging ging en de problemen die hij hieromtrent ondervond. Hij zou nooit geen vorst worden als hij de ring niet zou vinden. Waar had die nietsnut van een nonkel die steen gelaten? Hadden ze toch niet goed gezocht in zijn vertrekken? Zou hij toch nog eens proberen en alles gaan doorzoeken of zou hij hetgeen hij aan Joeri Marten beloofd had, kunnen leveren? De ringvinger van Konrad Steen! Hij koos voor de rapste en de minst opvallende oplossing en ging in de richting van de grafkamer met de sarcofagen.

Het kasteel was voor onbekenden een echt doolhof met allerlei gangen en kamers die in elkaar uitliepen. Karel kende het als zijn broekzak. Het duurde dan ook geen tijd of hij was via de keldergangen naar de grafkamer gegaan waar alle Koningen van de lijn Steen waren opgebaard. Het was de gewoonte de lichamen te balsemen en ze bij te zetten in de grafkamer van de burcht.
Toen hij de zware deur ontsloot en ze met enige moeite opendeed, kwam hem een muffe lucht tegemoet. Het was de lucht van de dood. Hij zette zich over zijn weerzin, het moest. Anders zou hij nooit zijn doel bereiken en hoe macaber zijn werk ook mocht lijken, hij zou geen stap achteruit doen. Hij wilde niet falen.

Hij had bij de wetgever gevraagd naar de voorwaarden van het koningschap. Niemand, buiten de persoon die de koning had afgelegd, wist van het ontbreken van de ring. Normaal gezien werd deze na de dood van een koning en voor de kroning door de bediende van het hof in de daartoe dienende kist bewaard voor de kroning van de opvolger. Daar lag nu het zwaard en de kroon in. Maar de ring ontbrak.

Karel Steen had ervoor gezorgd dat de bediende in kwestie voorgoed zijn mond zou houden. Het had hem niet veel moeite gekost om deze te laten verdwijnen. Een afspraakje in de vroege avond was de bediende noodlottig geworden. Het gerucht ging dat hij in het dorp de dag na de dood van Koning Konrad overvallen en vermoord was door dieven. Die zou niet meer spreken.

De kamer met de sarcofagen werd verlicht door de fakkel die Karel Steen had meegebracht. Het licht wierp griezelige figuren op de wanden van de sarcofaagkamer. Men zou in deze ruimte met de griezelige tomben gemakkelijk beginnen geloven in geesten. De sfeer was er typisch voor. Geluiden werden weerkaatst door de muren en klonken akelig. Maar Karel wist dat dit allemaal in zijn geest speelde. Hij slikte even en ging door naar de plaats waar de sarcofaag van Koning Konrad stond.
Met veel inspanning kon hij juist het deksel van de tombe openschuiven. Het zou gemakkelijker gegaan zijn met z’n tweeën, maar Karel vertrouwde niemand in het kasteel. Eén woord aan de verkeerde persoon en hij mocht het koningschap op zijn buik schrijven. Je beste vriend was jezelf en daaraan had hij genoeg. Het stootte hem voor de borst dat hij de hulp van Joeri Marten had moeten inroepen. Maar dat was een noodzakelijk kwaad. Hij wist trouwens dat de Zwarte Magiërs geen vrienden waren geweest van de dode heerser. Zij zouden hem niet verklikken. Hij had hen een wettelijk statuut beloofd indien hij Koning Karel I zou worden en dat hielp hem ook aan hun medewerking.

Daar lag hij dan. Konrad Steen, met de handen gekruist over zijn borst en met een onwerkelijke uitdrukking op zijn gezicht. Hij leek niet meer op de persoon die hij was geweest tijdens zijn leven. Zijn gezichtstrekken waren strenger en ingevallen wangen gaven hem een wat magere uitdrukking. Karels ogen werden getrokken naar zijn rechterhand. Vooral de ringvinger waar er geen ring aan zat.

Hij nam zijn jachtmes en zonder veel te twijfelen nam hij de koude vinger vast en sneed hem van het lichaam. Hij stopte hem in een zwart zakje dat hij op zijn beurt wegstopte in een van zijn binnenzakken van zijn vest. Karel schoof de steen terug over de tombe. Niemand had gezien wat er gebeurd was. Niemand had iets gehoord. Als men hem zou tegenkomen op de terugweg naar de leefkamers van de burcht zou hij gewoon zeggen dat hij wat gaan bidden was voor het zielenheil van zijn overleden oom.

Karel Steen glunderde. Nu had hij letterlijk de toekomst op zak. Hij grijnsde even om de woordspeling. Toch verkocht hij vel van de beer niet voor hij geschoten was. Hij hoopte dat Joeri nu met de vinger de ring kon opsporen, dan zouden al zijn problemen opgelost zijn!

……….

Kemir had de wijze raad van Kobe opgevolgd. Hij was met zijn verhaal naar de wetgever van Kamardam getrokken. Piet Nodin luisterde naar zijn verhaal en vreemd genoeg was hij niet verbaasd.

‘Jongeman, je verhaal is niet een alleenstaand feit,’ reageerde Nodin terwijl hij met zijn hand door zijn baard wreef. ‘Deze week zijn er hier en omstreken een vijftal mensen ontvoerd. Het waren niet allemaal vrouwen maar de Dulka maakt geen onderscheid naar geslacht als het om slaven gaat. Meestal nemen ze de personen die het meest kwetsbaar zijn, vrouwen en kinderen die ze opleiden om al hun vuile werkjes op te knappen. Ik kan je de namen geven van hun gezinsleden, maar ik vrees dat je niemand zal vinden die je zal vergezellen. Iedereen is bevreesd voor deze monsterachtige wezens. Ze zien er bijna uit als mensen, maar hun aard is wreedaardig en ze hebben een bovenmenselijke kracht die ze aanwenden bij de minste tegenstand.’

De jonge man zuchtte.
‘Is er dan niemand die me kan of wil helpen. Dat kan toch zomaar niet ongestraft gebeuren. Als we niets doen, komen ze straks om nog veel meer mensen. Ze zullen ons als weerloos en gemakkelijke prooien vinden.

Nodin knikte instemmend.
‘Ik moet je gelijk geven, maar we zijn geen krijgers. Onze mensen zijn boeren en handelaars en kennen niets van vechten of wapens. Het spijt me echt, Kemir Ocain, je kan het altijd proberen, maar zoals je zegt, het spoor wordt koud en als je je moeder nog wilt weerzien, ga je nu in de achtervolging moeten gaan.’

Kemir nam afscheid van de wetgever. Hij was er de kop van in. Alleen wist hij dat hij niet veel zou kunnen doen. Als hij de bende zou terugvinden die zijn moeder had ontvoerd, misschien zelfs nog een grotere groep Dulkas als ze zich verenigden met de andere benden die de andere inwoners had ontvoerd, was hij geen partij voor zo’n grote groep.

Hij zou het toch proberen. Zijn leven was anders niet veel waard als hij hen zou laten vluchten met zijn moeder. Hij zou met zichzelf niet kunnen leven als hij ze zou laten wegkomen met zo’n daden.
Toen hij terug bij zijn hut was, begroef hij de dode Dulka. De bewusteloze Dulka was jammer genoeg na de raid op zijn huis en nadat hij de ontvoering van zijn moeder had vastgesteld, verdwenen. Hij had harder moeten slaan, die verdomde monsters verdienden niet beter.

Hij verzamelde wat proviand en een waterzak en gordde het zwaard om van de Dulka die hij in het gevecht bewusteloos had geslagen. Hij had Witte Wolk gezadeld, maar zou de eerste mijl te voet gaan en te samen met zijn hond Donk het spoor moeten terugzoeken. Witte Wolk leidde hij aan zijn hand en zijn bijl droeg hij op zijn rug en een wandelstaf in zijn linker. Die kon ook dienen als wapen. Zo vertrok hij, het spoor volgend door de struiken en in het woud van Bandar, in achtervolging van de ontvoerders.

© Rudi J.P. Lejaeghere

Links naar vorige delen:
0
Geschreven door Rudi Lejaeghere
Gepubliceerd op: 7 sep 2021
0
22
0

Recente en relevant artikelen