Artikel.nl




Bomma en Pepe

Over mijn grootouders

Geschreven door Yves Goudket
Gepubliceerd op: 2 dec 2021
1
3
0
Bomma en pépé
Toen wij nog klein en jong waren, zo’n jaar of negen gingen wij vaak logeren bij de ouders van ons ma; bomma en pépé.
Dat waren ongetwijfeld de mooiste dagen en weken van ons leven.
Bomma en pépé woonden in een oud klein huisje vlakbij Doel en Kieldrecht, zo ergens daartussenin.
Vlak achter hun huisje stond een dijk waardoor ze als ze in hun slaapkamertje waren ze enkel het gras daarop zagen. Wij, mijn broers en zussen en ik sliepen altijd op zolder; vanuit hun kleine opkamertje ging er een gewone ladder richting zolder, we sliepen onder de pannen want in dien tijd bestond er nog niet eens isolatie of zo.
Bomma en pépé woonden op Rapenburg nummer 4, een klein straatje waar ook bomma’s andere zussen woonden.
Naast bomma woonde tante Marie. Een kreng van een wijf, zo gierig als een school Hollanders en echt een stuk venijn. Ze woonde er met haar man nonkel Desiré, die heel veel dronk, wat je hem, met zo’n serpent van een vrouw, nauwelijks kon verwijten.
Nonkel Desiré kauwde op tabak en het gebeurde vaak dat hij dronken zijn roes lag uit te slapen ergens buiten waardoor het bruine tabaksvocht vanuit zijn mond op zijn hemd en broek druppelde.
Wij vonden dat toen keivies maar hygiene in dien tijd, ik spreek van eind jaren zestig begin jaren zeventig, was ver te zoeken.
Naast Marie woonde tante Celien, die heel wat vriendelijker en aimabeler was en een beetje verder woonde tante Hermine, die de leukste was van de zusters van ons bomma.
Wanneer wij kwamen logeren maakte ons bomma altijd verse frietjes, buiten gebakken, want toen waren het nog echte warme zomers. En als de frietjes klaar waren kwam tante Marie altijd even langs om er enkele met haar knokige klauwen uit de pot te graaien en in haar tandeloze mond te steken.
Als ik ze zag aankomen was mijn honger al over. Ze had een bochel, vies grijs haar, twee tanden en een kin om u tegen te zeggen, en altijd droeg ze datzelfde stinkende schortje, ik was eigenlijk vies van haar toen als kleine pagadder !
Bomma en pépé hadden geen teevee, geen pc, geen telefoon, noch gsm want dat bestond toen eenvoudigweg niet. Zelfs geen auto, enkel allebei een, fiets..
Pépé werkte voor de gemeente; hij was slootonderhoudsman dwz. Hij schepte het vuil uit de sloten en zorgde ervoor dat het water kon doorlopen. Verder ving hij vaak muskusratten en bracht hij de staart naar de gemeente alwaar hij er enkele franken voor kreeg. Want muskusratten maakten de dijken kapot en moesten er dus aan !
Pépé rookte zelfgerolde sigaretjes. Veel zei Pépé nooit maar je zag direkt aan hem of hij kontent was of niet, hij had van die sprekende ogen. Bomma werkte niet meer maar was vroeger de hulp bij een boer in de omgeving geweest. Tijdens de oorlog hadden ze veel last gehad van de oprukkende Duitsers, ik geloof zelfs dat die hun paard opeisten om op te eten !
Vlakbij zijn ook enkel V1 putten maar dat doet weinig terzake natuurlijk.
Elke zondag ging bomma naar de mis en steeds bracht ze voor ons dan een zakje snoep mee, elke week zonder fout, nooit vergat ze ons !
Het enige wat ze hadden was een radio, die werd enkel opgezet om het nieuws te horen, voor de rest zaten ze in de winter voor hun raampje en keken ze naar buiten, dat was hun teevee, ze konden vanuit hun huisje tot aan de Schelde zien en soms kon je de schepen in de verte zien voorbijglijden.
In de zomer, als wij er logeerden, hoorde je ’s morgens bomma de luiken van hun huisje opendoen en dan kwam de zon binnen in hun bescheiden woonstje, bomma maakte voor ons dan een gekookt eitje, had Jacques (weet U nog !?) chocolade voor ons meegebracht en riep ons zo rond achten naar beneden. Meestal aten wij ons ontbijt, keken we naar de weilanden voor hun huisje en genoten we van de warme, frisse boerenlucht die door de openstaande deur binnenkwam.
Pépé was zich dan meestal al aan’t scheren met schuim en een antiek krabbertje, het was telkens een heel ritueel hem zo bezig te zien.
Pépé at ’s morgens altijd spek of wit spekvet. Dat smeerde hij dan vingerdik op een boterham en spoelde hij door met koffie. Gezondheid werd toen niet aan gedacht, cholesterol, hoge bloeddruk, wie maakte zich daar druk om, niemand natuurlijk ! En waren de mensen toen niet veel gelukkiger ?!
En in de kleine eetkamer stond een grote bruine kleerkast, en achterin in die kast stond een aluminium koekjesdoos waarin bomma haar geld bewaarde.
Wekelijks kwam de groentenman langs, ‘de suurt’ werd hij genoemd, we hebben nooit geweten waarom. Maar toen we ouder werden viel het ons op dat de man soms wel eens durfde profiteren van mijn bomma en haar zussen door hen dingen te doen kopen die ze eigenlijk niet wilden doch ‘de suurt’ was een zeer plezante man die altijd grapjes vertelde en ons vaak deed lachen.
Ook de melkboer, de visboer en de bakker kwamen aan huis, wat op zich heel gemakkelijk was voor bomma en pépé natuurlijk !
Tante Hermine, die een eindje verderop in de straat woonde was de enige met een televisie. Dus ’ s avonds als het zo’n uur of zeven werd gingen al de zussen en wij ook natuurlijk daar altijd teevee kijken. De oudere mensen zaten op een gewone stoel en wij zaten op de grond. Ik zal nooit vergeten dat bomma en pépé de enigen waren die op zeventigjarige leeftijd nog steeds hand in hand liepen, elke dag, van de anderen zag ik niks affectie, integendeel !
Dus als de teevee avond begon zaten we met zen allen, een achttal volwassenen en wij voor het zwart wit toestel. Als er iets op was in gewoon nederlands was het best plezant maar wanneer men een film speelde dan begon tante Marie om één of andere reden de ondertiteling voor te lezen maar aangezien ze niet zo rap kon lezen raakte ze op den duur hopeloos achter en vertelde ze dingen die niet eens gebeurden, nonkel Staf, de grappige man van Hermine durfde haar dat vlakaf te zeggen en zei haar ook regelmatig om haar mond te houden, maar tante Marie bleef dit altijd doen en wij vonden dat verschrikkelijk ! Vaak was er zever omdat ze verkeerde dingen voorlas en omdat haar man of nonkel Staf haar corrigeerde.
Dan gingen wij meestal buiten spelen.
En zo tegen elven, als de sterren aan de wolkenloze hemel stonden gingen we terug naar bomma’s huisje. Bomma en pépé altijd hand in hand en dat gaf mij, als kleine pagadder zo’n bevredigend en warm gevoel dat ik het nooit meer vergeten ben, deze mensen zagen elkaar graag, nog steeds na al die jaren !
Langzaam aan groeiden we op maar toch gingen we nog vaak logeren. In de zomer kwam boer Jozef steeds zijn koeien melken en dat vonden we in het begin wel interessant maar op den duur niet meer.
Vaak gingen we op naburige boerderijen spelen, zaten we achter de kippen, schoten we vuurpijlen af naar de koeien vanop de dijk, vingen we kikkers en gooiden ermee,zaten we achter de poezen op de boerderij, of hielpen we het stro stapelen of eieren rapen en meer van dat, zo vuil als een hoge hoed gingen we meestal terug naar bomma, maar aangezien bomma geen badkamer had maar enkel een tinnen bad dat buiten werd geplaatst moesten we ons aan de pompbak wassen. Ook het toilet was niet alles, het was een gat in een houten plank en het stonk verschrikkelijk, in de zomer verging het er van de vliegen, gelukkig was het naast de stal in een klein hokje. Pépé had uit kranten en magazines vierkante blaadjes gesneden en die netjes aan een haakje gehangen in het toilet. Daarmee kon je je achterste afvegen. Toiletpapier was toen te duur ! En zo ging het ook vonden ze !
Ik vond het toilet vies en ging vaak grote boodschap doen op de dijk, in het hoge gras, niemand zag je zitten en het gras streelde je gat terwijl je je behoeften deed en geen vlieg te zien want er stond altijd wel een briesje. Natuurlijk moest je wel uitkijken waar je je gevoeg deed zodat je er de volgende keer niet in trapte hee ! Maar de boer gebruikte de bovenkant van de dijk vaak om naar zijn velden te rijden, dus werd alles gewoon platgereden !
Bomma kon ook geweldig goed koken. Als ze stoofvlees maakte was dat boterzacht en maakte ze de pot vol met heerlijke saus. Een simpel eitje smaakte bij haar als een delicatesse, ze was een sublieme kok, ook de pudding die ze vaak maakte was heerlijk.
Toen we wat ouder werden, zo’n jaar of dertien, veertien, gingen we vaak met de fiets vanop Sint-Anneke, waar we woonden, naar bomma en pépé, zo’n dertig kilometer vermoed ik, vaak kochten we dan onderweg in Kallo een lekker pak friet dat we aan de waterkant opaten.
We beleefden heerlijke tijden daar bij bomma en pépé, het waren gouden mensen die bijna nooit kwaad waren en nooit ruzie maakten ondanks hun armzalig bestaan, maar ik ben overtuigd, nog steeds, dat ze gelukkig waren met elkaar, meer hadden ze niet nodig !
Pépé had ook een stuk veld van zo’n honderd meter op tien schat ik en daar plantte hij elk jaar aardappelen. Als wij er dan kwamen moesten we soms enkele dagen helpen met het rooien van de aardappelen; Pépé stak ze met een riek uit de grond, hief de aardappelplant op en schudde er mee en de aardappelen vielen op de grond, wij moesten die dan in grote manden steken, de kleintjes bij de kleintjes en de grote bij de grote. Het was soms hard werken in de zon maar ook plezant. Pépé was ook keihard, zo had hij ooit met de riek los door zijn voet gestoken en dat was zo genezen zonder tussenkomst van een dokter !
Pépé zaaide ook vaak sla en plantte aardbeien en bonen en vaak ook rabarber en radijsjes en wortels.
Als we honger hadden namen we vaak stiekem wat rabarber of wortels weg en aten we die op. Het smaakte zo goed, recht van het veld, we hebben die smaak daarna nooit meer geproefd.
Ook stekebezen, kersen, appels en peren waren er in de buurt in overvloed. Bij boer Piet hadden we al eens een varken zien slachten en mochten we af en toe proberen een koe te melken, wat niet makkelijk was ! En soms telefoneerde bomma naar onze ouders om te melden hoe het met ons ging, telefoneren moest je altijd bij boer Piet gaan doen want dat was de enige met een telefoon, bomma gaf hem dan vijf frank voor dat telefoontje.
Ik denk nog vaak aan het interieur van bomma, in de eetkamer, de radio, de kachel als enige verwarming, een tafel en vier stoelen op een versleten tapijt en één zetel, waarin pépé vaak een dutje deed. Dan een kamer er naast, met zwart/witte tegels, een kast met daarin de voorraad, een foto van koning Boudewijn aan de muur, onder de deurknop naar de eetkamer hing een plaatje van Jezus en op de kast stond een opgezette uil. Dat was het zowat.
In de winter was het er vaak ijzig koud, enkel in de eetkamer waar de kachel stond was het warm, zeer warm. Als je toen naar het toilet moest was je bevroren voor je terug binnen was. Vaak lag er veel sneeuw en wij vonden dat dan heel plezant en ’s avonds onder de pannen lagen we met zijn drieen of vieren allen in één groot bed met een verschrikkelijk zwaar deken op ons tegen de kou en dan lachten we en maakten grappen, giechelden tot bomma riep dat we moesten slapen. Op zolder was nog een klein apart kamertje met een deurtje en soms ’s nachts kraakte dat nogal en wij hadden toen serieus schrik moet ik bekennen !
Onder bomma’s kamertje was de kelder en daar stond alles wat wij nu in een koelkast zouden plaatsen, maar bomma had dat niet dus.
Maar ik kan je verzekeren, de dingen die er stonden waren even koud alsof ze uit een koelkast kwamen.
Het vlees stond er gewoon op een schotel. Groenten door bomma zelf ingemaakt in glazen potten met zo’n rode elastiek rond het deksel, zelfgemaakte konfituur van rabarber of aardbeien met zo’n centimeter dik stuk parafine op om hem vers te houden, opgelegde ajuin in azijn en meer van die dingen. Af en toe stonden er zelfs enkele flesjes bier maar dat dronken wij toen nog niet !
Wat we wel dronken was van dat donker tafelbier.
Dat vonden wij het lekkerste bij bomma, dat donkere tafelbier. Heerlijk !
We hebben daar echt heerlijke tijden meegemaakt ! En eigenlijk hebben we hen dat nooit kunnen zeggen spijtig genoeg !
Zo op een dag , tijdens het ontbijt zaten we naar buiten te kijken en zagen we enkele hazen in de weide voor hun huisje.
Pépé zei dat je die kan vangen als je zout op hun staartje gooide. Mijn broer Pascal nam direkt het zoutvat en liep in zijn pijama de wei in, door drie weiden heeft hij de haas gevolgd maar uiteraard was hij niet snel genoeg, gelachen dat wij toen gedaan hebben !
Een andere keer wou Pascal perse naar huis en had hij een fiets van bomma’s zus genomen en een flink aantal kilometers naar Sint-Anneke gereden, hij had heimwee gehad vertelde hij later.
Gelukkig reden er toen nog bijlange niet zo veel auto’s dan nu en ook kindermisbruik was er nog niet, vermoed ik.
Vaak gingen wij ook op tocht door de velden en als de boeren het hooi afdeden liepen wij achter de machines en vonden dan kikkers en nesten van vogels en meer van dat ! Of we maakten bomen van wilgentakken en schoten op de verlichtingspalen. Pépé was een goed boogschutter voor de liggende wip zoals dat genoemd werd en won dan vaak zo van die pluchen vogels die men daar op zet om er af te schieten. Dat was zijn hobby dus !
Wat mij ook opviel was dat ons vader er niet graag kwam, ik had vaak de indruk dat hij zich te goed voelde voor deze mensen, ah ja, hij was tenslotte een stadsmens, maar eerlijk gezegd, dat deed mij toch pijn hem zo te zien. Hij zette ons vaak daar af, dronk snel iets en vertrok dan weer met ons ma, die zoals gewoonlijk niks zei.
Gelukkig weet ik nu, na vijftig jaar wat voor vader ik heb en daarover ga ik nu zeker niet uitweiden !
Toen we op een keer in de winter daar waren, had het gesneeuwd, er lag een halve meter sneeuw en wij met de slee in de wei aan het spelen, we waren wat aan het ravotten toen er plots een sprekende ekster een eindje van ons kwam zitten, wij zijn dat nooit vergeten, sprak hij echt of beeldden we ons dat in, we zullen het nooit weten maar wij dachten dat dat beest toen iets zei en vluchtten bomma’s huis in.
Achter bomma’s huis lag ‘den April’, dat was de benaming voor de straat die over de dijk naar de andere kant van de dijk liep. Op een keer kwam een neef van bomma langs met zijn nieuwe koersfiets.
Hij vroeg me of ik er eens op wilde rijden. Dat sloeg ik niet af. Ik vertrok van bovenop de dijk, dat ging goed tot ik beneden kwam en recht in de sloot reed, met mijn gezicht belandde ik in de brandnetels.
En iedereen maar lachen natuurlijk !
Het komende uur zag ik niks en ik dacht toen dat ik voor altijd blind zou zijn. Ik weet nog dat ik met mijn lepel tijdens het eten konstant naast mijn bord pudding zat te graaien. Gelukkig kwam mijn zicht wat later terug maar ik vond het wel raar toen !
Pépé was ook een beetje een stroper maar ik vermoed dat velen dat deden toen. Zo ving hij af en toe konijnen en vilde hij deze, haalde de ingewanden er uit en hing ze dan in de stal aan een koordje alwaar ze moesten ‘sterven’, maar toen bomma dat klaarmaakte, ongelooflijk lekker !!!
Door zijn job vond pépé heel veel dingen, zo vond hij vorken, messen, bajonetten vanuit de oorlog enzovoorts. Alles hield hij bij, alles, in de stal kon je dan ook op ontdekkingstocht gaan.
Pépé was ook zeer handig, hij herstelde vaak onze fietsen en ik herinner me altijd zijn oliepompje, een antiek ding dat zeker vijftig jaar oud was maar nog perfect werkte !
Tussen het huisje van bomma en haar zus Marie stond een duiventil van Marie’s man en er was ook een klein tuintje. In de zomer legde bomma haar pasgewassen lakens vaak op dat gras te drogen, die geur van dat versgewassen laken vergeet je nooit meer eens je dat geroken hebt ! Zo fris ! De was werd gedaan in het bad want bomma had geen wasmachine, dus dat was telkens een zwaar karwei en vaak moest er serieus op het wasbord geschrobd worden vooraleer iets proper was. Ik herinner met de reuzegrote onderbroeken die bomma en pépé droegen en die gewoon zonder schroom aan de waslijn buiten werden gehangen, het doet me nu nog steeds denken aan het plezante liedje van de Strangers; ‘de broek van grootmoemoe’.
Ik denk niet dat bomma en pépé zich ook maar voor iets schaamden, er was trouwens ook geen enkele reden om zich te schamen. Ze waren gelukkig en ik hoopte vaak dat ik dat later ook zou worden !
Toen we vijftien jaar of iets ouder waren rookten we af en toe een sigaretje in het kippenhok bij Patrick, een jongen die een eindje verderop in de straat woonde. Soms konden we vandaar zien dat bomma ons gadesloeg vanuit haar deuropening.
Telkens als bomma of pépé iets dronken waarop een ijzeren stopje was, zoals op bierflesjes, werd dat in de grond voor hun huisje geduwd, zo hadden ze op den duur een ijzeren tapijtje voor hun deur.
Dankzij onze vakanties leerden we heel veel mensen daar kennen, want vaak zaten de mensen gewoon op straat op een stoel, rond te kijken, te praten, te roken, iets dat je nu nog nauwelijks ziet,ieder sluit zich op in zijn bunker en zit voor één of ander scherm ver van elke medemens verwijderd !
Zo leerden we ook Bernard kennen die de zoon was van een boer, spijtig genoeg belandde hij onder een traktor en verloor hij één been. Gelukkig kwam het uiteindelijk nog goed met hem. Zo was er op Rapenburg ook een grote familie met een aantal zonen en telkens het goed weer was, speelde één van de zonen voor heel Rapenburg muziek, hij zette zijn installatie buiten en speelde alle hits van het moment. Soms waren er serieuze schlagers en andere rommel bij maar ach dan lachten we maar wat !
Spijtig genoeg rond 1970 begon men in Doel met de bouw van de kerncentrale. Het uitzicht vanuit bomma’s huisje was weg, ze zagen enkel nog de afschuwelijke koeltorens en de witte wolken die er uit kwamen. Land werd onteigend, mensen moesten uit hun huizen voor de vooruitgang. Ik vond dat toen al triestig en denk dat heel wat mensen hierdoor jaren van hun leven zijn kwijtgeraakt. Maar ‘who cares !’
Soms als ik weer eens wat teveel zenuwen heb of wat last van stress denk ik aan bomma en pépé, aan wat ze ons gegeven hebben, aan wat we er zoal allemaal beleefden en dan wou ik dat ik nog effe terugkon naar die tijd.
Bomma en pépé waren ongetwijfeld de meest lieve mensen die we toen kenden, ze toonden ons dat je best gelukkig kan zijn met niks, dat liefde eigenlijk het enige is dat telt.
Spijtig genoeg sloeg in 1972 het noodlot toe.
Pépé had als ik het me goed herinner een hersenbloeding gekregen en lag in het ziekenhuis.
Enkele dagen later was bomma ook niet goed en moest ze opgenomen worden in hetzelfde ziekenhuis.
Ik herinner me nog dat we op bezoek gingen bij pépé, hij was totaal uitgemergeld en vroeg steeds of we onze fiets bij hadden zodat hij hem kon herstellen, we lachten toen maar beseften dat het eind nabij was. Pépé was op. Hij sliep zachtjes in.
We gingen toen na zijn dood naar bomma’s ziekenbed en iemand vertelde het haar. Ze stierf bijna onmiddellijk daarna. Ik ben er steeds van overtuigd geweest dat ze van verdriet gestorven was en van liefde. Liefde voor de man van haar leven.
We waren allen diepbedroefd en beseften dat we nooit meer naar den buiten zouden kunnen, naar bomma en pépé. Tranen met tuiten huilden we.
Een week later werden ze begraven. Ik herinner me het als de dag van gisteren. Ik was net zestien.
We reden met zijn allen naar hun huisje, waar de beide wagens van de begrafenisondernemer al klaar stonden met daarin de kisten.
Het was triestig regenachtig en kil weer.
Ons vader vroeg aan de begrafenisondernemers of ze een whisky wilden. En dat deed mij zo’n ongelooflijke pijn, ik dacht bij mezelf kan hij verdomme op dit moment echt niks anders zeggen verdorie. Ik was kwaad om zijn ongemanierdheid, om zijn respectloos gedoe !
Traag reden we toen naar de kerk van Prosperpolder. De kerk waar bomma en pépé zo vaak naartoe gingen. De kisten werden uit de wagens gehaald en de kerk binnengedragen. Na de mis werden ze naast de kerk naar het kerkhof gedragen, wij liepen er vlak achter, ik als zestienjarige met tranen in de ogen,ik zie soms nog de kale kisten, de bladerloze bomen, de donkere hemel, een triester beeld heb ik nooit gezien. Wat later werden de kisten in de graven neergelaten.
Bomma en pépé waren niet meer.
Doch in onze harten leefden ze nog steeds. We hielden hun huisje als vakantieverblijf. We verbouwden het een beetje maar nog steeds hield ons vader er niet van, de tiran !
Uiteindelijk werd het voor een appel en een ei verkocht. Doch heel vaak kwam ik er nog voorbij, met vrienden, vriendinnetjes, liefjes.
En tot over enkele jaren bracht ik met mijn echtgenote elk jaar een mooie plant om op hun graf te plaatsen. Ik ben ze nu na bijna veertig jaar nog niet vergeten, ook al zijn hun graven nu weg, en blijft er niks tastbaar meer over, in mijn hart en hoofd leven ze nog steeds !!!
Ik vind het spijtig dat mijn kinderen ze niet gekend hebben, dat mijn vrouw nooit zal weten hoe ze waren, dat twee mensen leven, sterven en vergeten worden. Best wel triest vind ik ! Heel wat mensen verdienen beter ! Zeker bomma en pépé !!!
1
Geschreven door Yves Goudket
Gepubliceerd op: 2 dec 2021
1
3
0

Recente en relevant artikelen